Een ode aan de aardappel

Aardappelcurator heeft moestuintje met 130 soorten wilde piepers.
Aardappelcurator Lana de Bruijn. Foto Roelof Kleis

Op een veldje aan de Bornsesteeg is iets bijzonders aan de hand. Iets wat waarschijnlijk nog geen mens eerder heeft gezien. Op een lapje grond van amper 10 x 20 meter groeien 130 verschillende soorten wilde aardappelen. Dit is het moestuintje van Lana de Bruijn, de nieuwe aardappelcurator van het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN).

De Bruijn nam in mei het stokje over van curator Roel Hoekstra, die na veertig jaar met pensioen is. Ze verdiept zich bij het CGN al ruim een jaar in het wel en wee van de aardappel. Het CGN beheert als genenbank het zaad. En natuurlijk ziet ze, als ze op bezoek is bij kwekers, wel eens een plant. ‘Maar echt feeling voor de plant krijg je daar niet mee’, legt ze uit. ‘Ik wilde ze graag eens allemaal zien, voelen en ruiken.’

De curator maakte daarom, samen met haar voorganger, haar eigen proeftuin. Op het landje staan 226 accessies van aardappelen. ‘Accessie is de term die we gebruiken om een onderscheidende populatie aan te duiden’, legt De Bruijn uit. ‘Hier staan 226 populaties van 130 verschillende wilde soorten aardappel.’ De planten komen uit Midden- en Zuid-Amerika en beslaan samen ongeveer twee derde van alle soorten wilde aardappelen die er zijn.

Ode

De verzamelde variatie is een ode aan de biodiversiteit. De gecultiveerde aardappel die wij eten bloeit met een bescheiden wit bloempje. De collectie in De Bruijns tuintje toont paarse, roze, witte en zelfs gele exemplaren. Knalgele harten steken fel af tegen dieppaarse kroonbladen. ‘Fantastisch, hè? Het is gewoon overweldigend, al die soorten en subsoorten.’

Ze hebben allemaal hun eigen timing; daarin zie je die variatie terug

Lana de Bruijn, aardappelcurator

En sommige, zoals de Solanum polyadenium, ruiken zelfs. Alhoewel niet echt fris. De geur van het blad van deze inheemse soort uit Centraal-Mexico heeft nog het meest weg van natte sokken die iets te lang in de wasmand hebben doorgebracht. De Bruijn lacht: ‘Mijn voorganger Roel Hoekstra vindt het heel lekker, maar de taxonoom die de plant voor het eerst beschreef, noemde het een verwerpelijke geur.’

Knolletjes

De Bruijn zaaide de plantjes op 4 maart in de kas. Op 24 mei werden ze buiten op het veld gezet. ‘Sommige waren toen al in bloei en zijn inmiddels uitgebloeid. Andere starten nu pas met de bloei. Ze hebben allemaal hun eigen timing. Daarin zie je die variatie terug. Eentje had zelfs al kleine knolletjes toen ze naar buiten gingen.’ De Bruijn komt zo vaak het werk het toelaat even langs. Om onkruid te wieden, maar vooral om te zien en te leren.

Verreweg de meeste soorten op het veldje maken knollen. Zit daar einde zomer niet een oogstfeestmaaltijd in? ‘Dat zou kunnen’, zegt ze bedachtzaam, ‘maar ik denk niet dat het zo aardig is voor de gasten. In deze knollen zitten heel veel glyco-alkaloiden. Die smaken nogal bitter en je krijgt er behoorlijke buikpijn van. Het is wel interessant om de knollen op camera vast te leggen en de verschillen te zien tussen groei hier op het veld en in de Andes op een rotsige ondergrond.’

Lees ook:

     

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.