Bijen, vlinders en andere bestuivers hebben het zwaar in door landbouw gedomineerd landschap. Het verbeteren van dat landschap met meer bloemen zet veel minder zoden aan de dijk dan gedacht. Bestuivers hebben vooral baat bij meer leefgebied.
Dat is de kern van een internationale studie onder leiding van WUR, die vandaag is verschenen in Science. ‘Omvang, omvang, omvang, is kort gezegd de boodschap’, zegt hoogleraar Plantenecologie en Natuurbeheer David Kleijn. ‘Investeer in de omvang van de habitat. Investeren in de kwaliteit is geen shortcut als de vereiste omvang er niet is.’
Cum laude
Eerste auteur Gabriella Bishop promoveerde vorig jaar cum laude op de studie die nu is verschenen. In het artikel worden de effecten becijferd van omvang en kwaliteit van half-natuurlijke habitats op de aantallen bestuivers. Half-natuurlijke habitats zijn niet-productieve stukken land in agrarisch gebied, zoals slootkanten, houtwallen, heggen en bosjes.
‘Bij vergelijking van habitats meten we doorgaans verschillen in dichtheden van insecten’, licht Kleijn toe. ‘De omvang van zo’n leefomgeving blijft daarbij buiten beschouwing. Dat is een omissie. Een bloemenstrook van honderd vierkante meter heeft natuurlijk een veel minder grote invloed dan eentje van een paar hectare.’
Een bloemenstrook van honderd vierkante meter heeft natuurlijk een veel minder invloed dan eentje van een paar hectare
David Kleijn, hoogleraar Plantenecologie en Natuurbeheer
In zijn groep werd daarom een statistische methode ontwikkeld die de effecten van omvang en kwaliteit van habitats op insecten van elkaar onderscheidt. Het rekenwerk laat zien welk van beide belangrijker is voor de populatieomvang van insecten. Bishop paste dat vervolgens toe op datasets wereldwijd en leidde er algemeen geldende patronen uit af.
Het resultaat is een eyeopener voor natuurbeheerders. De afmeting van een leefgebied doet er veel meer toe dan gedacht. Tot een bepaald omslagpunt is bereikt, waarboven de kwaliteit van het gebied belangrijker wordt. Maar het is niet one-size-fits-all; voor elke groep bestuivers ligt dat omslagpunt anders.

Voor solitaire bijen bijvoorbeeld ligt het omslagpunt op 16 procent van het landschap. Boven die omvang aan half-natuurlijk landschap tikt kwaliteit meer aan dan omvang. Bij zweefvliegen is dat omslagpunt al bij ruim 5 procent bereikt. Vlinders zijn het ‘gevoeligst’ voor omvang. Hun omslagpunt ligt op 37 procent half-natuurlijk landschap.
Het omslagpunt voor vlinders wordt in agrarisch gebied nooit gehaald. Dat betekent volgens Kleijn overigens niet dat vlinders in agrarisch gebied geen bestaansrecht hebben. Kleijn: ‘Ook voor vlinders geldt: meer habitat is meer vlinders. Maar de kwaliteit van die habitat vergroten, heeft pas zin als er veel habitat is.’
Verrast
Kleijn is zelf ook verrast door de resultaten. ‘Ik dacht hiervoor ook: laten we beginnen met de kwaliteit van de habitat te verbeteren. Dit onderzoek laat zien dat het effect daarvan beperkt is als de omvang onder het omslagpunt ligt. Je moet dan de kwaliteit heel veel groter maken om hetzelfde effect te bereiken van een paar procent meer omvang.’
‘Maatregelen op boerenland die de kwaliteit voor bestuivers verbeteren, kun je eigenlijk vergeten’, concludeert Kleijn. ‘Er wordt nu veel energie en geld gestoken in maatregelen zoals kruidenrijk grasland op melkveebedrijven en meer gewasdiversiteit op akkerbouwbedrijven. Maar die zijn een stuk minder effectief dan simpelweg een beetje meer ruimte voor de natuur reserveren en boeren daarvoor te compenseren.’
De resultaten van deze studie bieden handvatten om gesprekken aan te gaan met de agrarische sector
David Kleijn, hoogleraar Plantenecologie en Natuurbeheer
De uitkomsten van de studie sluiten volgens Kleijn aan bij wat boeren zelf willen. ‘Als je boeren vraagt welke maatregel zij het meest acceptabel vinden om de biodiversiteit te bevorderen, komt het aanleggen van nieuwe natuur op boerengrond er het beste uit. Liever dat dan kleinere percelen maken met meer natuurlijke randen of meer diverse gewasrotatie. De resultaten van deze studie bieden dus handvatten om gesprekken aan te gaan met de agrarische sector.’
Een belangrijke bijsluiter is wel dat de omslagpunten niks zeggen over hoeveel bestuiversvriendelijk landschap nodig is. Kleijn: ‘Wij geven aan tot welke omvang het loont om te investeren in meer oppervlak. We geven omslagpunten, geen absolute ondergrenzen van wat nodig is. Dat laatste hangt af van hoeveel bestuivers je uiteindelijk wilt hebben.’