Landbouwmachines worden veel te groot, zegt bodemonderzoeker Guido Bakema. Ze verdichten de bodem, met alle gevolgen van dien.
Het is een machtig gezicht, dat moet gezegd. Reusachtige trekkers die minstens zo indrukwekkend grote machines voortbewegen om snel en efficiënt de oogst binnen te halen. En de voertuigen lijken steeds groter te worden. Is dat eigenlijk wel goed voor de bodem?
Het antwoord daarop is een ondubbelzinnig nee, zegt onderzoeker Guido Bakema. Hij is expert op het gebied van bodemverdichting. Landbouwgrond zucht onder de druk van het almaar zwaarder wordende machinepark. ‘Elke vijftien jaar neemt het gewicht 20 procent toe’, zegt Bakema, die zich ernstig zorgen maakt over de gevolgen van die trend voor de bodem. ‘Bodemverdichting is een soort sluipmoordenaar’, is zijn stelling.
De oorzaak van die trend ligt voor de hand: efficiëntie. ‘Grotere machines maken het mogelijk om met minder arbeid sneller te werken.’ Maar ook fascinatie voor afmeting speelt mee. ‘Net als met auto’s is het een fascinatie voor groot. Ik heb een buurjongen die het fantastisch vindt om op zo’n trekker, hoog boven de weg, met 50 km per uur te racen.’ Maar die fascinatie heeft dus een keerzijde.
Een boer heeft niet meer zelf de volledige regie over de grond
De grond is langzaam aan het verdichten, wat zijn weerslag heeft op het functioneren van de bodem. De opbrengst neemt af, doordat water en lucht moeilijker de bodem binnendringen. In droge periodes kunnen planten niet bij het diepere water. Bij hevige buien spoelen (kunst)mest en chemische middelen sneller de sloot in.
Met beregening en bemesting kunnen veel boeren de nadelen nog aardig beperken. ‘Opbrengstderving hangt bovendien sterk af van de bodemsoort en het weer. In een droog jaar hebben de planten er meer last van dan in een nat jaar. In een nat jaar hoeft de plant niet op zoek naar het diepere water.’
Bodemverdichting is een soort sluipmoordenaar
Maar niet iedere boer heeft de mogelijkheid om te beregenen, zegt Bakema. ‘In veel gebieden heb je al snel te maken met verboden om oppervlaktewater te gebruiken. Dan ben je aangewezen op grondwater, wat niet overal beschikbaar is of brak.’
Ploegen en woelen
Ploegen of woelen kan een verdichte bodem losser maken. Maar dat werkt alleen voor de bovenste laag, terwijl het probleem vooral in de wat diepere bodemlaag zit, op 25 tot 50 centimeter onder het maaiveld. ‘Hoe dieper planten wortelen, zoals mais dat tot 80 tot 90 centimeter diep wortelt, hoe meer last ze hebben van verdichting. Maar het probleem speelt ook voor planten die niet diep wortelen, maar die door droogte het diepere water nodig hebben; zij kunnen er door verdichting niet bij.’
Als het kan, passen planten zich aan, blijkt uit onderzoek (Bodemverdichting Verdiept) dat Bakema en collega’s uitvoerden voor landbouwministerie LVVN. Als een maisplant verdichting voelt maakt-ie dikkere wortels. Bakema: ‘Wel dubbel zo dikke wortels, die krachtig genoeg zijn om door die verdichte laag te groeien. Voorbij die laag worden de wortels weer dunner. Uit onderzoek van Utrechtse collega’s blijkt bovendien dat wortels van sommige planten een soort glijmiddel afscheiden, om makkelijker door een dichte laag te dringen.’ Probleem opgelost? Nou nee. ‘Die dikkere wortels kosten de plant energie’, vervolgt Bakema. ‘Energie die hij niet kan steken in bovengrondse groei. Een groot nadeel.’
Desondanks zijn het toch diepwortelende planten die een oplossing bieden, laat het onderzoek zien. ‘Grond heeft een poriënstructuur’, legt Bakema uit. ‘Door er gewicht op te brengen, worden die poriën samengedrukt. Uit ons onderzoek blijkt dat grotere poriën makkelijker dichtgaan dan kleinere. De poriënstructuur blijft dus deels in stand. Planten die diep wortelen kunnen door die kleinere openingen heen wortelen. Ze woelen niet de hele bodem om, maar dat is ook niet nodig. Ze bereiden de weg voor volgende gewassen. Door een combinatie van diepwortelende planten met diverse wortelsystemen te gebruiken, creëer je een diverse bodemstructuur.’
Dat inzicht heeft ook gevolgen voor de definitie van een verdichte bodem. Lang werd daarvoor een simpele norm gebruikt: het droge gewicht van een kuub grond. Als dat meer is dan 1600 kilo, is sprake van een verdichte bodem. ‘Een Duitse professor heeft die norm in de jaren zeventig vastgesteld voor zandgronden. Sindsdien wordt dat als dé maatstaf gezien. Maar bodemverdichting is een glijdende schaal, blijkt uit ons onderzoek, want ook onder die norm kan de bodem verdicht zijn. Een bodem kan van nature al boven die norm zitten; dat hangt af van de soort afzettingen waaruit de bodem is opgebouwd. Bovendien weet je nooit hoe een bodem ooit was. In Nederland is geen vierkante meter te vinden waarop we niet hebben gestampt. Wij propageren daarom om minder naar bulkdichtheid en meer naar verdeling van de porositeit van de bodem te kijken. Die is veel belangrijker.’
Grenzen stellen
Voorkomen is evenwel beter dan genezen. In een beleidsadvies aan het ministerie pleit Bakema er daarom voor paal en perk te stellen aan het gewicht (asdruk 10 ton) en de bandenspanning (1 bar) van landbouwmachines. Hoe hoger de druk in de banden, hoe groter het gewicht dat die band kan dragen. ‘Op de weg is zo’n gewichtsgrens er ook voor vrachtauto’s, want anders gaan de bruggen en het asfalt kapot. Waarom dan ook niet voor landbouwmachines op het land? Als je geen grens stelt, blijft de ontwikkeling naar steeds grotere machines doorgaan. Daarnaast gaat het natuurlijk ook om hoeveel bulk je meeneemt het land op. Als je mest uitrijdt, kun je dat ook met een halve tank doen.’
Veel boeren weten volgens Bakema diep in hun hart wel dat die zware machines niet goed zijn voor de bodem. ‘Maar ze zitten gevangen in het agrosysteem. Een boer heeft niet meer zelf de volledige regie over de grond. Hij moet competitief zijn en op tijd producten leveren en is daarvoor veelal afhankelijk van loonwerkers. Die hebben per definitie grote machines om efficiënt te kunnen werken. Daar komt bij dat veel gronden worden gepacht. Je hebt de grond dus maar tijdelijk in gebruik. Dat belemmert de preventie van bodemverdichting.’