Een fijne kraamkamer is niet genoeg

Riviervis profiteert nog onvoldoende van het herstel van de uiterwaarden.
Bemonstering van jonge vissen in de Hurwenense Waard. Foto Margriet Schoor

Om het risico op overstromingen te verminderen, zijn de afgelopen decennia de uiterwaarden in Nederland drastisch op de schop gegaan. De rivieren kregen letterlijk meer de ruimte door vloedvlaktes te herstellen, vaak door nevengeulen en strangen aan te leggen. Die ingrepen leveren in theorie prima kraamkamers op voor vissen. De visstand in de rivieren is alleen niet toegenomen. Promovendus Twan Stoffers zocht uit wat er aan de hand is.

Die kraamkamers voldoen eigenlijk prima, is zijn conclusie. Zolang er maar diversiteit genoeg is in de leefomgevingen die door de herstelprojecten worden gecreëerd. Jonkies van typische riviervissen die stromend water nodig hebben – zoals de sneep, serpeling en winde – doen het goed in nevengeulen. Daar komen ze tot vier keer meer voor dan in strangen; water dat maar aan één kant met de rivier is verbonden.

Grootste dichtheid

De grootste dichtheid aan vis komt daarentegen juist in strangen voor, waar niet of nauwelijks stroming is. Stoffers: ‘In de strangen, waar veel voedsel is, doen vooral de brasem, blankvoorn en baars het goed. Dat zijn algemene soorten die geen stroming nodig hebben. Tachtig procent van de jonge riviervissen hoort tot die drie soorten.’ Die algemene soorten komen ook in nevengeulen voor, wat ervoor zorgt dat de biodiversiteit daar het grootst is.

Door verzanding raken nevengeulen de verbinding met de rivier kwijt., zoals hier in de Klompenwaard. Foto Margriet Schoor.

Aan die gevonden resultaten ligt een uitvoerig meetprogramma ten grondslag. In samenwerking met Rijkswaterstaat werd op één plek in de IJssel en twee in de Waal gedurende het groeiseizoen de visstand bijgehouden. Twee jaar lang van maart tot oktober trok Stoffers er met een ploeg studenten op uit om te vissen. Elke week werd op dezelfde plek de visgemeenschap, de habitat en de voedselbeschikbaarheid in kaart gebracht.

‘Een heidens karwei, dat unieke inzichten heeft opgeleverd over het gebruik van habitats door jonge vissen en de verschuivingen daarin’, blikt Stoffers terug. ‘Een gigantische dataset, waar ik nog wel een keer op zou kunnen promoveren.‘ De data werden gevoegd bij een groot onderzoek dat Rijkswaterstaat liet uitvoeren naar de ecologische kwaliteit van 46 herstelde uiterwaarden.

Vaak verliest een kraamkamer door dalende waterstanden al vroeg in het seizoen de verbinding met de rivier

Twan Stoffers, marien bioloog

Wat Stoffers uit alle data ook leerde, is dat dé ideale kraamkamer niet bestaat. ‘Er is niet zoiets als one size fits all. Elke soort heeft zijn eigen optimale habitat. En die verandert in de loop van het opgroeien. De diversiteit aan habitats is dus belangrijk. Het is ook niet zo dat elke uiterwaard voor alle soorten geschikt moet zijn. Je kunt verschillende habitats na elkaar aanleggen, zodat je uiteindelijk alle soorten faciliteert.’

Diepe bak

En toch verbeteren die kraamkamers de visstand in de rivier niet aanmerkelijk. De oorzaak zit ‘m volgens Stoffers deels in de verbinding met de rivier. ‘Na het eerste jaar in de kraamkamer trekken veel van de echte riviervissen naar de rivier. En daar gaat het mis. Vaak verliest een kraamkamer door dalende waterstanden al vroeg in het seizoen de verbinding. Daarnaast is de rivier toch bovenal een diepe bak met water dat zo snel mogelijk wordt afgevoerd. De kwaliteit als leefomgeving is voor de meeste vissoorten verre van optimaal.’

Ook de uniforme habitat en het daarmee gepaard gaande voedselweb in de rivier laat volgens Stoffers veel te wensen over. ‘De meeste riviervissen hebben een bepaalde voedselbron en een bepaalde habitat nodig. Ook is er een gebrek aan paaihabitat in onze rivieren om de eitjes af te zetten. We hebben in Nederland erg weinig paaigronden, rustige plekken in de rivier met kiezelgronden.’

Lees ook:

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.